Vakantie als bewustmakende uitlaatklep (I)

Ton Lebbink: ‘Van Treintje Oosterburen naar de Cesar Zuiderwijk’

Ton Lebbink: ‘Van Treintje Oosterburen naar de Cesar Zuiderwijk’

Ergens eerste helft jaren zestig ging Ton Lebbink op reis. Hij was dichter in de dop, maar drumde meer dan dat hij schreef. Als vrijgezel en officieus lid van de Blauwe Knoop leidde hij een eenzaam bestaan. Hij kwam nooit in de kroeg. Omdat enig geloof hem ook niet met de paplepel in geplamuurd was, zag hij zomin enige geestelijke onderbouwde stapel bakstenen vanbinnen: Hallelunee!

Het was koud in de Lage Landen en ze konden hem wat. Van de juist voltooide dienstplicht had hij creatief genoten als eenmalig schilderijvervalser en in een vaste baan had hij geen zin. Los-vast en met wat hem financieel restte aan onder militair regime onrechtmatig verkregen God zij met ons en (Godzijdank, of was het: God zei: ‘Dank!’) een aanzienlijke stapel papiergeld, pakte hij de trein en toog al interrailend van Europese hoofdstad naar Europese hoofdstad.

Hij had geen plan en kon er dus ook niet vanaf zien of -wijken. Het doel van deze trip was het opbouwen van een basis die kon dienen als fundament van zijn latere groei als mens. Hij wilde het grauw ontstijgen en daarbij niemand te kort doen of dwarszitten als het even kon. Dus: de politiek kon het wel schudden. Wist hij veel dat enige jaren later zijn inkomen voor een groot deel uit het buitenwerpen van lastige klanten als portier van de Paradiso bestond.

Ton Lebbink was blij dat de trein zich in beweging liet zetten door een werkwillig machinist. Hij keek uit het raam en zag Station Centraal almaar kleiner worden. Net zo lang tot zelfs de maquette in Madurodam optisch groter was. Hij stak een zelf gedraaid sigaretje op en had pret voor tien. Zijn jas hing aan het haakje. Hij genoot in stilte, gesecondeerd door het continue staccato macadamgeluid van voortrazende wielen en almaar wisselende rails, waarvan sommige (die op de Moerdijkbrug) toch wel 157 meter lang waren: Kedeng kedeng, kedeng kedeng. Hij zou er ooit een gedicht of liedje over schrijven.

Stations flitsen veelal voorbij. Een enkele keer hield de trein halt bij grotere plaatsen als Leiden, ’s-Gravenhage (het latere Den Haag), Delft, Rotterdam, Breda, Bergen op Zoom, Antwerpen, Brussel (Noord en Zuid). Een handvol uren later doemde Parijs op aan de grillige betonnen horizon met typerende ijzeren puntpaal. Uit de plastic speakers klonk een blikken stem: ‘Préparez votre départ ou arrivée en gare de Gare du Nord.’

In de Lichtstad werd het langzaam donker. De poëet was halfweg Middellandse Zee. Nu nog overstappen, niet verdwalen en op tijd bij Gare de Lyon arriveren. Tussentijds een veel te duur non-alcoholisch drankje, staande aan de bar van een smoezelig café met saggerijnig personeel. De wereld, afstammende van Napoleon Bonaparte, die rare snijboon of een boon apart, bleek te zinderen van onafgeloste beloften. Neonlicht doorsneed aarzelend het donker firmament. Hooggehakte dames op meterslange benen en uitdagend opgedoft, bevolkten trottoir en lantaarnpaal; fluisterend dat ze libre waren pour fair l’amour.

Ton Lebbink beschouwde kritisch maar met ruimte voor nuance zijn huidige levenswandel. De trein had Parijs noord laten liggen en toog richting zonnig zuiden. De coupé waarin je ook slapen kon had hij lange tijd alleen. Het was nog aan de vooravond van het zomerseizoen en toeristen in spé werkten zich nog een slag in de rondte om later dat jaar een bezweet ticket aan te kunnen schaffen. Hij genoot van meegebrachte priklimonade en pafte er menig shagje bij.

Tegen de tijd dat zijn ogen zwaar werden klonk er geklop op de deur. Alweer controle? Hadden kaartjesknippers geen slaap of rustpauze! De schuifdeuren gingen vaneen en een pronte juffrouw stapte binnen. Haar haren donker en lang, benadrukte een strakke zwarte jurk haar weelderige contouren. Ze schreed binnen op (eveneens zwart) hooggehakte pumps en droeg een leren reistas. Ze zei: ‘Bonsoir!’ en zette zich tegenover hem op de doorleefde skaibank. Er ontspon zich een gesprek. Aanvankelijk in het Frans om zich, na een van Ton Lebbink uit stamelend begin, alras in het mondialer Engels voort te zetten. Ze trok een fles rode wijn uit haar tas. Compleet met twee glazen en een stukje kaas zette de poëet zich voor het eerst van zijn leven aan een half flesje - eerlijk gedeeld - fruitig alcohol.

Kunstbroeders bleken ze. Ze liet wat van haar werken zien, die ze op foto in een album had. Ze ging naar het zuiden om de zon haar ideeënbus te laten inspireren. Dat Ton Lebbink drumde en vergevorderde plannen had om als dichter zijn stokbrood te gaan verdienen schiep een band. Het was ochtend voor ze het doorhadden. Brak van gebrek aan slaap, maar fit als twee kunsthoentjes namen ze in Marseille afscheid van elkaar. Een hand en twee wangkussen later was het samenzijn voorgoed voorbij.

‘Wat nu? Waarheen leidt mijn weg?’ Ton Lebbink mompelde wat voor zich uit en wreef de slaap uit zijn scherpe ogen. Daarop liep hij pardoes een zonovergoten terras op en bestelde een Frans ontbijt met een fles wijn. Zijn sociale ommezwaai was begonnen. De eerste sociale paal in zijn leven was juist geslagen.

AGDE SUR MER (4)

Ben terug van vier weken fietsen kamperen hotels heuvels
dalen kaas worst regen en zonneschijn.

Mijn geest lijkt tijdens het fietsen op de bolle spiegel
van Sint Sebastiaan de Ellendige.
Ik bedoel,
tijdens het klimmen van een berg kan in je schedel een
Smith & Wesson punt 9 Buckshot Special geen schade
aanrichten.
Het enige wat je hoort is het fluiten van de Buck.

Maar toch! Een gedicht.

Aldus er stond een gele gevarendriehoek langs een onbelangrijke
weg in Frankrijk (de D13)
ATTENCION! ARBRES! stond er.
En inderdaad er stond een rij Platanen verderop.
En toen ontstond ie, dit gedicht:

De een zegt boom, de ander zegt Plataan.
De een zegt doek, de ander Mondriaan.
De een zegt beest, de ander Baviaan.
De een zegt mens, de ander Marokkaan.

Thomaz (18.7.2001)

Gedicht
Ton Lebbink

Tekst
Peter Joore

Fotografie
Beaty Czetö

10-02-2022