Ton Lebbink: ‘Sono Gerrit IV’

Rijtrip (XVII)

Rossana Bossaglia Bellezza gespte haar gordel om. Net als Ton Lebbink. Het groene drankje had hij juist met smaak naar binnen gewerkt. Het had wel iets weg van grenadine, maar dan zonder de prik die met name Exota tot een niet ongevaarlijke huis-bom maakte.

Ton Lebbink: ‘Sono Gerrit IV’

   ‘Waar gaan we eigenlijk heen?’ vroeg de ontluikende poëet.
   ‘Dat zie je wel. Of eigenlijk niet,’ glimlachte zij met een glimlach die er wezen mocht.
   ‘Omdat dit vehikel geen raampjes heeft, bedoel je zeker,’ sprak de grijnzende dichter.
   ‘Yep.’
   ‘Andere vraag: Wat is het doel van deze trip?’
   ‘Trip, ja, Dat is het goede woord. Weleens eerder getript?’
   ‘Als je LSD bedoelt of een andere drug … daar blijf ik liever verre van. Stort me zo langzamerhand met enige passie op bier en een ijskoud tulpglaasje jenever of gin. Daar spuug ik ook niet in.’
   ‘Wacht maar af. Het zal je bevallen en het wordt een openbaring bovendien die je de laatste schellen of wallen van de ogen doen vallen. Oogkleppen los en droom je droom.’

Des Lebbink’s zoektocht naar den oorsprong van zijn bestaan alsmede zijn persoonlijke toekomst in het ondermaanse kreeg langzaam structuur. Contouren doemden op. Een stamboom van het robuuste type Cuercus rubra tekende zich ter hoogte van de stratosfeer duidelijk af. Niet alleen een milieuvriendelijk decor, sprak het van degelijkheid en een familie die van wanten wist. Ton Lebbink glunderde ongeweten.
   De stamboom bleek geworteld in het Goddelijke Jaar vijf voor Christus. Stamvader van deze liefdevolle ter aarde bestelling ener zaadje was nota bene de eerste Romeinse keizer en adoptiezoon van Julius Caesar, Augustus. Hij, die op rondreis door Hollandica in de gelijknamige maand een dutje deed met de ogen open in het toentertijd dorpse Amsterodanum bij wat zeker geen Vestaalse Maagden bleken. Als dank plantte hij dit zaadje.
   De toenmalige familie Lebbinkus bleek breed georiënteerd als het ging om regulier inkomen. Waren het in de begintijd schaapherders en betonvlechters, snel was men kaartmaker en zeevaarder. Vanuit die discipline wandelde een zekere Appius Lebbinkus geheel alleen noordwaarts. Hij kon niet zo tegen hitte en binnen zitten. Vanuit het latere Denemarken zwom deze krachtige knaap het Kattegatt over, ging linksaf en belande bij de Noormannen of Vikingen. Die bestudeerden met grote interesse zijn kaarten, bouwden een schip en ontdekten enige tijd later onder bezielende leiding van Appius L. de Verenigde Staten van Indiania; het huidige Amerika.
   Het gegolfd getrip avant la lettre zat nam Appius Lebbinkus na een kleine drie jaar afscheid van zijn reisgenoten en kuierde op zijn gemak terug naar het inmiddels minder dorpse Amsterodanum. Daar waar zijn familieleden hem hartelijk wisten te begroeten.
   De volgende Lebbink(us) die naam maakte zag rond het jaar 1000 het levenslicht. Ter ere hiervan weet Amsterdam zich nog altijd met deze beginpostcode getooid. Zijn voornaam? Gerrit Bloothooft Lebbinkhilde. De Romeinse invloeden ebden nu in rap tempo weg en de familie Lebbink raakte Germaans georiënteerd. Niet eens vanwege militaire druk waren ze gewoon het pre-Italiaanse element zat. En de vrouwen waren er mooi en lief en niet te beroerd een stevig maal op tafel te toveren.
   Deze Gerrit Bloothooft Lebbinkhilde - Icarus en zijn vliegende vader Daedalus indachtig - ontwierp en produceerde eigenhandig in het pre-vleselijk centrum van Mokum de allereerste propellervliegtuigen. Doordat hij had vergeten er een landingsbaan bij te maken is het bij een enkel toestel gebleven, zo blijkt uit oude documenten en een tekening die de tand des tijds glansrijk heeft doorstaan. Volgens de laatste geo-historische berekeningen moet zijn bedrijfje hebben gestaan op de plek waar momenteel de dames van de Wallen tegen betaling heren laten gloriëren. Of het tot een graafpartij zal komen is nog onduidelijk en het wachten is op een uitspraak van de rechter. Die wordt begin 2023 verwacht.

Wat daarna allemaal gebeurde tart ieder geschiedenisboek. Dat zal de historie van de laatste ruime eeuw tot op de bodem doen kantelen als een dorstig reiziger zijn bierpul.

ZEE-EEND UIT BLIK

De vis heeft geen wimpers.
Een losse tong in de kokende zon.
Een aangespoelde graat.

Aan mijn voeten twijfelt water tussen eb
en sta ik zinkend in het strand
een waterkant te mollen.

Gedicht
Ton Lebbink (op een goede dag plus drie)

Tekst
Peter Joore (7 juni 2022)

Fotografie
Beaty Czetö (3 maart 2011)

09-06-2022