Ton Lebbink: ‘Sono Gerrit II’

Rijtrip (XV)

Rossana Bossaglia Bellezza trok haar geheel zwarte kloffie weer aan. Net als haar zwarte laarzen van het merk Sendra. Ton Lebbink keek haar vanuit zijn ooghoeken aan en dacht: Dat sliep toch best lekker in het aardedonker van een in een bos gehangen boomhut. Hij rook naar Rossana als een knoflook naar vampierafweergeschut.

Ton Lebbink: ‘Sono Gerrit II’

Nadat ze een kattenwasje hadden geplensd in de voorbij stromende beek die arctisch was qua temperatuur en waarbij Ton Lebbink visoenen kreeg van pinguïns en ijsblokjes in plastic bakjes in het vriesvak, zei Rossana: ‘È il momento di andare,’ en hop voorwaarts ging het.

Het ene been was nog niet voor het andere aanbeland of het andere been schoof alweer voorbij het ene. De twee marcheerden in een zinderend tempo dat afgekeken leek van Westpoint. Op en af herhaalden elkaar als dag en nacht en zon en maan en in een helse mars leek het nog altijd noordwest te gaan.
   ‘Nog even en ik ben weer thuis,’ lispelde Ton Lebbink.
   ‘Een uurtje voort is Amsterdam-Noord,’ neuriede hij.
   ‘De paden op, de lanen in. Van vrijgezel in een wip een gezin,’ jodelde de dichter in spe.
   ‘Ik heb honger als een paard,’ rommelde zijn maag als de Vesuvius in het jaar 79 na Christus. Hierbij werden, opgeruimd staat netjes, Pompeï en Herculaneum vernietigd. Gelukkig had Plinius de Jongere een ooggetuigenverslag geschreven dat pas veel later door Uitgeverij De Meent in boekvorm is uitgegeven.

Het was een vreemde omgeving en zo kon het gebeuren dat vanuit het niets een eettentje opdook als een vliegende vis met watervrees. Ton Lebbink had niets met al te zeer natuurlijk omzwerven. Des te meer was hij een ontbijtreus. Blij nam hij plaats aan een buitentafel waarop eenzelfde zeiltje als bij zijn oma indertijd. De tijd stond hier kennelijk een stukje stil.

Ze bestelden en aten een ontbijt dat voor Engels door kon gaan. Witte bonen in tomatensaus, drie doorbakken plakken spek, twee saucijsjes, twee halve tomaten met een tikje zwart aan de rand en toast die nog warm was van de broodrooster. Ze dronken sloten koffie en bijna een liter jus d’orange per persoon.

Na het bunkeren was het roken geblazen en ter afscheid namen ze elk nog een kopje Fifty Shades of Earl Grey. Daarna afrekenen (cash) en wegwezen. Er moest gelopen worden, geklommen en geklauterd.
   ‘Is het nog ver Rossana?’
   ‘We zijn er bijna.’
   Maar nog niet helemaal. Het gonsde in het hoofd van Ton Lebbink als een zwerm bijen in een boom die volop in de bloesem staat. Het was dan ook begin mei.
   Drie uur verder en lunchtijd verscheen er ditmaal geen eettentje van tussen het struweel.
   ‘Ik ben het zat.’
   ‘Echt. Nog eventjes maar.’
   ‘Ik geloof je niet meer.’
   Rossana lachte zijn scepsis eenvoudig weg. Vergezeld van een vette kus. Die kus, door de gemiddelde Fransman en Jan Cremer zo ongeveer omschreven als een Chateauneuf du Pape. Klonk en echode het dal door.

Het liep tegen drieën toen Rossana uit haar op zich al ampele boezem een papieren zakje haalde waarin vier boterhammen met pindakaas. ‘Wie is er niet moe voor geworden,’ gromde de uitgehongerde dichter. Even later en gezeten in het hoge gras smikkelde het stel van de bruine volkoren graanschijfjes. Het leken wel hongerige wolven. Vanuit de mee stromende rivier namen ze een paar handen water. Droog brood is tot daaraantoe. Droog brood met pindakaas is een ware verschrikking.

EEN GEDICHT

Een gedicht moet
je niet lezen.

Een gedicht moet
je voelen.

Gedicht
Ton Lebbink (op een goede dag plus één)

Tekst
Peter Joore (2022)

Fotografie
Beaty Czetö (4 maart 2011)

19-05-2022