Rijptrip (XXXII)

Ton Lebbink: ‘Patente bieren in Pilsen en vlot afscheid’

Ton Lebbink: ‘Patente bieren in Pilsen en vlot afscheid’

Pilsen, Pilsen en nog eens Pilsen in, juist ja: Pilsen. Het stadje was niet lelijk. Bij vlagen zelfs mooi. Een stad om van te houden. Als je er geboren zou zijn. Daarbij liep het tegen het einde van de zomer en de temperatuur zakte gestaag naar een bedenkelijk niveau. Het begon herfst te worden en Ton Lebbink dacht een moment aan huiswaarts reizen. De rijptrip duurde nu al enige maanden en het geld raakte weer eens op.

Op een mooie namiddag raakte hij in gesprek met een stoere trucker. Die reed internationaal en in zijn vrije tijd schreef hij weleens een gedicht. Na lezing kwam Ton Lebbink tot de conclusie dat de trucker, die Vojtěch heette, er best wat van kon. Spelen met woorden bleek van een internationaal karakter en hij bezat humor bovendien. Na een aantal smakelijke middagen en aanpalende avonden die, niet zelden eindigend in nachtwerk, hun relatie hadden verdiept, zat de vrije tijd van Vojtěch erop. Hij moest weer achter het stuur. Naar Griekenland ging de reis en of de Hollandse dichter in spé meewilde. Hij was nog op zoek naar een patente bijrijder met gevoel voor geografie. Een groot rijbewijs was niet noodzakelijk: ‘Ze controleren toch nooit op de rijksweg en als het wat smaller wordt en bochtiger, dan pak ik het roer zelf wel. Dat wilde Ton Lebbink wel en een barre tocht naar de Peloponnesos was precies wat hij nodig had nu het Middellandse bruin met de douchebeurt begon te vervagen. En dat hij er nog wat mee verdiende ook was mooi meegenomen. Geroutineerd klom hij ter rechterzijde in de cabine en de centraal Europese gemotoriseerde verplaatsing begon.

Het werd een tocht van grofweg 2.400 kilometer die met een (gelukkig) grote boog om het Kroatische deel van de Balkan heenging. Al mocht je Servië, als historische vijand van de Kroaten, en Noord-Macedonië ook niet helemaal uitvlakken als het om de invloedssfeer van de maffiose familie van Ana ging.

Vanuit Pilsen ging het naar Praag. Daar kocht Ton Lebbink, hij had nog geen enkel aandenken aan de tocht of het moesten Franse platjes, Italiaanse zuigzoenvlekken, Kroatische zeeduivels of Weense Mozartkugeln in zijn hersenpan zijn, een curieus geblazen zwart gekleurd kristallen wijnglas.

Opnieuw deed hij enige uren later Brno aan en hier vertelde hij Vojtěch over zijn mislukte missie op zoek naar Brian Eno. De trucker kon er hartelijk om lachen: ‘Dat had ik je ook wel kunnen vertellen, als je me toen tenminste al had gekend,’ hikte hij. Met een boogje reden ze om Huilstad Wenen via Bratislava richting Hongaarse grens. Die passeerden ze bij Rajka. Net na de passage, waarbij hun paspoort tot de laatste pagina werd gecontroleerd en met veel aplomb gestempeld alsof de douanier er dwars doorheen wilde prikken, aan de linkerzijde van de weg een kilometerslange rij marktkramen die, veelal gevuld met goor ogende groente, fris fruit en vanuit patristiek denken ontstane prullaria, het uitzicht vormden van de ter rechterzijde opgestelde trits pronte hoeren. Frivool geklede dames in meest kleurige bikini, op hooggehakte pumps en voorzien van een handtas waarin ongetwijfeld rubberen preservatieven, een portemonnee, een spiegeltje en wat snel op te brengen en watervaste cosmetica alsmede een klein maar affectief handwapen om voortijdig ejaculerende wanbetalers snel op andere gedachten te brengen.

Na die oogstrelende binnenkomst aten de twee in een sjofele tent, waar het wemelde van de vrachtrijders, een bord - blijkens de menukaart -huisgemaakte goulash uit blik. Daarna gingen de ramen van de truck open. Niet alleen was het snikheet op de poesta, ook hun darmen raakten rap overstuur en maakten niet enkel rumoerig gastrische overuren. Na vele verzamelingen van gebundelde minuten van voorzichtig laveren tussen ruim aanwezige kuilen en over ontelbare bulten, doemde Boedapest op. Het was nacht. Donker en de stad mooi uitgelicht wist Vojtěch een parkeerplaats nabij de stadsgrens waar hij truck en aanhanger veilig parkeerde. Met een taxi togen ze naar de boorden van de Donau. Niet in Boeda; want Pesten mocht toen nog. Daar wist de Tsjech nog wel enige gelegenheden waar het goed toeven was. Tot het kraaien van de kerktorenhaan stapten zij van kroegje naar kroegje. Hierbij dook Vojtěch tussendoor exact een klein uurtje een niet nader te duiden bordeel binnen terwijl Ton Lebbink op een tegenovergelegen terras een fles te zure wijn naar binnen werkte. Hij sprak er Beaty en kuste haar lippen. Ze was kunstenares, fotografeerde fanatiek en stond op een decennium na aan de vooravond van een emigratie naar de Nederlandse Schelvispekelenclave Vlaardingen. Jaren later, op 3 maart 2011, ontmoetten zij elkaar als bij afspraak in het Amsterdamse Café Helmers. Maar dit terzijde.

Na de Hongaarse hoofdstad werden de wegen nog slechter dan ze aanvankelijk al waren. Hun reis leek eer op een urenlange kermisattractie en eenmaal wist Ton Lebbink zijn nieren nog juist en op tijd weer binnenwaarts te duwen. Hij verspeelde er een kies ten gevolge continu klappertanden. Niet van de kou sloegen de ivoren wachters in een Spaans castagnettenritme elkaar het emaille van de harde schil. Toch hadden de twee pret voor vier en tempo of niet; ze genoten als twee kwajongens die er op schoolreis achter komen dat de eerste schaamharen op miraculeuze wijze ook een erectie tot gevolg hebben en de meisjes uit de klas er wel pap van lusten. Ton Lebbink hield normaal niet van pap.

Van Boedapest ging het via de M5 richting Újhartyán. Ze passeerden Ljosmisze en de rijksweg heette nu E75. In Kecskemét aten ze een bordje aardappelknoedelsoep. Bij Csengele een Spaans aandoend schaaltje halászlé of vissoep en in Szeged verscheen een Paprika stoofpotje of Csirkepaprikás of Harcsapapriká’s op het ranzige tafelzeil. ‘Al te veel soep is ook niet goed voor een mens,’ zei Ton Lebbink tegen Vojtěch die zich fris en als herboren in de malle fratsen van zijn stuur had vastgebeten.

Bij Horgoš reden ze Servië binnen. Hier gewapende grenswachten die met nors gezicht en veel wantrouwen niet alleen de paspoorten, maar ook uitgebreid de vrachtbrieven en alle persoonlijke bagage controleerden. Het kristallen wijnglas werd ter kennisgeving afgedaan. Uren later kwam Bački Vinogradi in zicht. Met een kleine omweg tankten ze bij Euro Petrol - Segedinski Put omdat het daar niet alleen spotgoedkope diesel regende, maar ook vanwege de werkelijk onaards mooie brandstof-Barbarella die tegen enige vergoeding nog open stond voor tankende heren ook. Ton Lebbink paste voor dit zweterige en weinig exclusieve vermaak. Vojtěch, die hier juist de grootste motivatie voor het verder loeizware werk vandaan toverde, bleef weer eens exact een klein uurtje weg. Tot op de minuut een even lange absentie noemde Ton Lebbink de stoere vrachtwagenrijder vanaf nu Јебени штоперица of de neukende stopwatch. Vojtěch was trots op die eretitel en verwerkte het later die nacht in een erotiserend gedicht dat de Braziliaan Carlos Drummond de Andrade het schaamrood op de kaken zou doen krijgen. Zijn O Amor Natural was hierbij vergeleken een maagdelijk en van alle ervaring verstoken lagere school kladje.

Op wat schietpartijen na werd het verder een kalme rit. Na Novi Sad doemde Belgrado maar weer eens op en Ton Lebbink zat nu en al vanaf de jongste grensoverschrijding meestentijds met zijn gezicht achter de landkaart gevouwen. Op zijn neus een zonnebril van enorme afmetingen denderde de combinatie genadeloos voort over des Tito’s wegen. Bij Petrovec, vlak naast Skopje gooide Vojtěch de truck maar weer eens aan de kant. Ton Lebbink haalde ook maar weer eens opgelucht adem en draaide van den weeromstuit en met veel gevoel voor verse zuurstof een Zware van de Weduwe. Het zuiden van Noord-Macedonië lag bijna aan hun voeten en vrijwel geheel vóór de voorwielen. In een restauratie bestelden ze beiden een Skopje thee en Ton Lebbink schreef met een glimlach van oorlel tot oorlel een kort maar puntig gedicht:

DE GLIMLACH

De glimlach
weet je wat ik leuk vind?
een gedichtje schrijven
dat glimlacht

de glimlach
het bedroefde broertje
van de schater

Gedicht
Ton Lebbink (Café Helmers = Thuis 2.0, Amsterdam, 2001)

Tekst
Peter Joore (Redactielokaal, Vlaardingen, 6 oktober 2022)

Fotografie
Beaty Czetö (Café Helmers, Amsterdam, 3 maart 2011)

06-10-2022