Plannen aan de bar en een mijmering toe

Ton Lebbink: Maandagmorgen

Ton Lebbink: Maandagmorgen

Ton Lebbink had dorst en zat in het café. Drinken was zijn hobby en Helmers was een stamkroeg zoals mannen, die thuis niet enkel onder de knoet zitten, gewoon zijn. Dienster Caroline was bezig zijn glazen te vullen. Zij was een vakvrouw waarvan er niet veel waren. Zeker niet in Helmers.

Zij miste geen bestelling en nooit zat een klant langer dan twee minuten met een leeg kelkje voor zijn reukorgaan. Ton Lebbink hoorde het klokken van ijskoude jenever in het tulpglas, keek aandachtig toe en zag dat er een bolle kop op het vriesijzige glaasje zat.

Bier tappen was een ander paar mouwen. Caroline spoelde eerst het Amsterdammertje, hield dit vervolgens schuin onder de tap, gooide die met een ferme haal van de rechterhand open en onder donderend geraas werd het typisch hoofdstedelijke glas, dat geleidelijk aan de verticale stand herwon, gevuld en tot slot met een witte spaan afgeschuimd als Malle Babbe in haar beste tijd.

Ton Lebbink zat alleen in het café dat vlak bij zijn woonstee was gevestigd. Het was maandagmorgen tien uur. Voor koffie maakte hij in het café geen tijd. Dat was te duur naar zijn zin en bovendien vond hij het thuis lekkerder.

Vanaf vrijdagmiddag laat was hij nooit de jongste aan de bar of rond de leestafel. Met zijn leeftijd had hij geen moeite. Nooit gehad ook. Het kwam nimmer ter tafel of op de toog hoe oud een stamgast was. Daar had een ander niets mee te maken.

Caroline was, naast zijn favoriete bardame, zijn bijslaap. Niet dat hij thuis te weinig uren tussen de klamme lappen doorbracht, maar een paar uurtjes concubinistisch strijdtoneel buiten de echtelijke sponde, daarvoor ging hij niet op de loop. Dat had zijn vriendin maar te nemen. Om van zijn vrouw nog maar niet te spreken.

Na het drinken van zijn anderhalfje gebaarde hij naar Caroline ten teken van nog een keer dezelfde alcoholtraktatie. Hij had geen haast, behalve waar het volle glazen betrof. Dat kon hem niet snel genoeg gaan. Een dienster of anderszins mocht Max Verstappen hierbij gerust in de schaduw stellen.

Ton Lebbink was op zoek naar het ultieme gedicht. ‘Eens moet je pieken,’ zei hij soms tegen zijn vrienden. ‘Anders ga je op een goede stervensdag van de kaart zonder pootafdruk. Maar ja, vind maar eens een onderwerp dat de moeite waard is om een Nobelprijs mee af te dwingen.’

Ton Lebbink hield van dichten al had hij dan weer niets met lekkende kranen of duurbetaald loodgietersgedoe. Het mocht van hem de trap afstromen. Alle water van de wereld was hem even lief als het maar eerst langs brouwerij of distilleerderij was geweest ter alcoholistische beïnvloeding. Ongeacht de plaats van vloeien in het algemeen en thuis in het bijzonder. Zijn vrouw vond dit minder. Zij dweilde wat af. Niet alleen vandaar, dat hij regelmatig zijn water over Carolines akker plengde als buitenechtelijk zoenoffer.

Tegen theetijd vond hij het welletjes. Hij was hitsig en Caroline moest nog werken. Dus ging hij naar de Walletjes, alwaar hij van twee kanten wilde seksen met een hem verder totaal onbekende Oostblokvamp. De inburgering van dit type Amazone kon hem niet rap genoeg gaan. Eenmaal had hij een viezerik getroffen. Daar wilde hij niets over kwijt, behalve dan dat zij een - groen als augurk - clitoris had, als was ze zwaar verkouden rond haar liezen en luisterde naar de naam Vladimir.

Op een verwarde dag dacht hij eraan een kind te maken bij Caroline. Dat zou dan een held worden op zelfgebreide geitenharen sokken, die kon dichten, drummen, rappen of zingzeggen, fietsen, kroketten bakken, schilderijen vervalsen, plastic tulpen ontwerpen met daarin een elektrisch lichtje en mensen bij de deur wegslaan als hun kop ze niet aanstond. Daarbij was het een uitmuntend belegger die oog, neus en oren had voor kleine ondernemers met goede ideeën.

Maar eerst een prijswinnend gedicht componeren. Althans, mocht er nu sprake zijn van een poëziewedstrijd.

CAFÉ DE KROEG

De laatste shift spoelt bierslijm weg.
En proost met een geliefde klant.
Van het huis. We zijn gesloten.
De betaaltijd is verstreken.

Met roze ogen tussen zomp.
Afval van het feest van toen.
Snipperviltjes. Brijzelglas.
Stekels van het leven.

Café de Kroeg wacht.
Op de schoonmaker.
Ouwe lijflucht. Ouwe bierlucht.
Ouwe steelse peuken. Uitgetrapt.

De eerste shift begint met persen.
Een schone kroeg. De frisse lucht.
Moet worden uitgewoond.

Een eerste tiet op de toog.
Een eerste broek wordt in een kruis gehesen.
De waakse ogen van een morgenster.
Fris als een gewassen eikel.

Café de Kroeg ‘s-ochtends vroeg.
Je viltjes zijn zo rond en puur.
Zo prachtig.

Th. A. te A.

18-02-2021