Ton Lebbink: ‘Iskander: Hollands als tulpen en klompen’

Rijptrip (XXXIV)

Tsja. Daar zat hij nu. Moederziel alleen op een Grieks terras in het werkzaam kloppend havenhart van Thessaloniki. Daar waar continu schepen werden afgemeerd, gelost en van de kant geduwd als alle bedoelde lading vanuit het ruim naar de kade of andersom was getransporteerd: soms per kraan, maar meest met de hand en op sterke schouders van stoere havenarbeiders. Het was een drukte van belang. Zo in het zonnetje een prettig uitzicht. Zeker als je aan een tot niets en niemand verplichtende rijptrip bezig was. Maar, enkel van zitten op een stapeltje geld ging niet eeuwig duren en was het stomvervelend bovendien: actie vereist.

Ton Lebbink: ‘Iskander: Hollands als tulpen en klompen’

Ton Lebbink rekende af en kuierde stadwaarts. Op straat een heksenketel van toeterende automobilisten en angstige (jaja) fietsers. Huisvrouwen veegden hun stoepje of knijperden was aan lijntjes in slecht bijgehouden tuintjes of op een van betonrot aan elkaar klevend balkon. Het leven beviel hem. Waarom? Het was de sfeer. Verder kon hij er de vinger niet opleggen. Gevoel was nu zijn graadmeter. Op enig moment passeerde hij duidelijk geurbaar de visafslag. ‘Hier een graatmeter,’ mompelde hij blij als een kind met dit fonetisch onhoorbare woordgrapje dat hij later opschrijven zou.

Hij zag, op een hem uiteraard nieuw terras en een stuk dichter bij het centrum dan waar Vojtěch afscheid van hem had genomen, een clubje zwartgeklede personen die het midden hielden tussen jongens en meisjes. Driekwart van het kwartet droeg een bril. Hun haren zonder uitzondering lang bleken het de jongeheren muzikanten van Neerlands bekendste progrockband Supersister of Super Sister: Retsis Repus of Retsisrepus. Ton Lebbink, dorstig geworden van alle gekuier en aanhoudende zon die de stad in ruim dertig graden Celsius gevangenhield, stapte links uit de eenmansrij en zei: ‘Hallo. Leuk medelanders in den vreemde te ontmoeten.’

Toetsenist Robert Jan Stips (want die was het voor 25% van het Hollands gezelschap) veegde een lok uit zijn bebrilde ogen en zei: ‘Jij bent toch drummer Ton Lebbink van Mecano?’
   ‘Nog niet,’ antwoordde deze gevat. ‘Over een paar jaar pas. De band is nog niet door Dirk Polak opgericht en ik moet mijn eerste drumsticks nog aanschaffen. Misschien dat ik aan het eind van de reis ergens een mooi paar zie dat ik kopen ga als herinnering.’
   ‘Moet je doen. Moet je doen. Moet je doen. Moet je doen.’ Zo klonk het viermaal edoch unisono uit de rijkelijk met bier en wijn gesmeerde muzikale kelen van bassist Ron van Eck, drummer […] en ministerszoon Marco Vrolijk, fluitist en komisch beschaafd stemverheffer Sacha van Geest en toetsenman Robert Jan Stips.
   ‘Muziek maken … iets mooier bestaat er niet.’ Daar was iedereen het mee eens. Ton Lebbink bestelde vijf bier en een schaaltje dolmadakia. Het werd een gezellige middag met veel geklets over muziek in het algemeen en progrock in het bijzonder en aan het eind daarvan nodigden de superzussen, die overigens toffe gasten bleken in de toen nog gendergezeurvrije periode, hem uit om ’s avonds backstage te komen luisteren en kijken naar hun optreden in het lokale buurthuis Colosseum. Als hij een handje hielp kon hij vijftig gulden verdienen. Eén van de roadies was namelijk ongelukkig terechtgekomen toen hij van de hoteltrap kukelde. Nu moest hij twee dagen het bed houden om zijn verstuikte enkel te ontzien.

Later die avond en op het moment dat Ton Lebbink met de Supersister-leden het Colosseum wilde bestijgen, kwam er een dronken man op hen af. Ton Lebbink, de latere portier van Paradiso deed hier zijn eerste ervaring op met betrekking tot zijn latere tijdelijke stiel, weerde de man af met een kleine houdgreep die niet schadelijk ergo wel zeer pijnlijk was. Het bleek een fan die boven zijn theewater was geraakt door het overvloedig nuttigen van Ouzo en Metaxa zonder sterren; vuurwater van de zuiverste soort.
   De dichter in spé wilde hem juist op de Griekse keien bonjouren toen de man lalde: ‘Is Kan d’r?’
   ‘Nee hoor, ‘lachte tourmanager Aad Link, die er nu ook was. ‘Het betreft hier een muziekoptreden van Supersister. Geen cabaret.’ Schaterend van de lach liepen alle betrokkenen van de progrockband naar binnen. De dronken landgenoot in verwarring achterlatend.

Het werd een optreden voor enthousiast Grieks publiek dat zelfs menig nummer in accentloos Engels meezong. ‘Ze zouden dit moeten opnemen en openbaar delen,’ zei Ton Lebbink tegen niemand in het bijzonder. ‘Leuk voor de thuisblijvers.’ Iets verderop neuriede Aad Link juist hoorbaar voor de latere schilderijenvervalser een liedje van Harry Reser dat in de nóg latere film Down by Law van Jim Jarmusch op hilarische wijze a capella zou worden gezingzegd door een trio, op dat moment gevangenzittende, acteurs in wie de ware filmhuisliefhebber Tom Waits, John Lurie en Roberto Benigni herkent: ‘I tube, you tube, we all droop on a high tube!’

BEWOGEN LEVEN

ochtend stond
nacht viel
wind ging liggen
scharen sliepen

neus liep
nier wandelde
kussen sloop
gedachten hinkten

tijd kroop
ei sprong
baby luierde
ongeduld trappelde

geld rolde
kant kloste
kippen renden
temperatuur schommelde

woorden struikelden
hoofden hingen
tranen biggelden
levens bewogen

Gedicht
Ton Lebbink (Café Helmers = Thuis 2.0, Amsterdam, 2001)

Tekst
Peter Joore (Redactielokaal, Vlaardingen, 20 oktober 2022)

Fotografie
Beaty Czetö (Café Helmers, Amsterdam, 3 maart 2011)

21-10-2022