Ton Lebbink in het Beloofde Dorp

Comillas: ‘Dichter aan Zee’

COMILLAS - Ton Lebbink was diep geschokt bij de eerste aanblik van het pittoreske vissersdorp. De zon scheen volop en de ware sfeer die het Sodom & Gomorra-gehalte van deze enclave zo kenmerkte liet nog enige natuurlijk verlichte uren op zich wachten. Dat was zo zeker als dat vissen nat zijn en zowel poepen, pissen, paren en eten in deze van chemische wege tot H2O omgedoopte zoute watervlakte met continue golfbeweging. ' Water wordt nooit oud,' sprak eens een wijs man tegen de Jeune Poète Maudit. Van de mensen hier was hij op dat en vele andere punten lang niet zeker.

Ton Lebbink in het Beloofde Dorp

Hij liep zonder duidelijk doel voor ogen langs overvolle terrassen met louter nieuwsgierige en meest zwarter dan git ogenparen. Hij bezag de kerk. Hij liep de helling aan de lange zijde van het dorpspleintje op en af. Maria week niet van zijn zijde. Hij maakte zijn gezicht nat op een pleintje met fontein en bestelde een glaasje rode wijn en een rum-cola bij een wel erg vervallen kroeg. De prijs was daar dan ook naar tot plezier van zijn budget.

Het leek of daar op dat terras van Bar Plus Ultra alle krankzinnigen van het dorp gezeten waren en waar hij na verloop van alcoholhoudende liters zelf ook permanent zou kunnen belanden.

Hij bestelde nogmaals twee drankjes en uiteindelijk namen zij genoeg om van de dorst niet om te komen. Hooguit dat stapsgewijs hun beider motoriek aanleiding geven zou tot spotternij van de nuchtere minderheid van dit mooie, merkwaardige dorp.

Ze bestelden tapas. Die later zo gekende hapjes die de godganse dag staan te verpieteren op de bar onder een eenzijdig on-afgesloten glazen vitrinetje. Ongeacht wat ze bestelden moest de kwaliteit goed zijn, want vliegen, muggen en ander insectueus gespuis deed zich er constant tegoed aan. Het zoemen was dan ook niet van maar wel in de lucht e.o.

Van een spiraalvormige plakstrip om vliegen te vangen was de Bisonkit-achtige kleur vervangen door gitzwart gekrioel. Het leek alsof de voornamelijk uit vliegen bestaande pleisterplaats de functie had van een sportschool; louter opdrukkende zwarte miniatuur gevleugelde creaturen die zich niets gelegen lieten aan wat eens was gekenschetst en gedefinieerd als zwaartekracht. Het was er niet ongezellig. Er werd gezongen door een tandeloze baas, die Methusalem nog moet hebben gekend. Hij zong van:

Ni troncho, ni berza, ni azúcar, ni café
Que no he podido dar con el mal de Michaela
Le pulso del doctor, la mano en el frente

Dija Michaela: ‘Más abajo esta caliente’
Le pulso del doctor, la mano en las tetas
Dija Michaela: ‘Son mis cacahuetes’

Daarna liet het onderweg, in de kroeg en langs de lijn van het voetbalveld opgedane school Spaans van Ton Lebbink hem direct in de steek. Hij kwam in de gauwigheid niet verder dan:

Geen stengel, geen kool, geen suiker, geen koffie
Dat ik de ziekte van Michaela niet heb kunnen ontdekken
De pols van de dokter, de hand op het voorhoofd

Zei Michaela: ‘Meer beneden is het heter’
De pols van de dokter, de hand op de borsten
Zei Michaela: ‘Dat zijn mijn pinda’s’

Hij vond het maar een raar lied. In Amsterdam, waar ze toch ook niet vies waren van een schuin moppie muziek met tekst op zijn tijd, had hij nog niet zoiets traditioneels en ondeugends gehoord. Een paar andere eeuwelingen klapten enthousiast en vrij aardig in de maat mee. Een enkele klap teisterde het voorhoofd van een buurman of buurvrouw, maar daar zat niemand mee. Ze waren al blij dat ze nog konden klappen zonder ze van de Guardia Civil met knuppel te moeten ontvangen. Man en vrouw; de emancipatie was hier reeds doorgedrongen. Samen in de kroeg en allemaal aan de drank. In Torrelavega was vrouwbezoek op café nochtans nog verboden. Op overtreding stond sluiting van de nering en de dame in kwestie werd gewogen en vrijwel altijd verbrand op de brandstapel. In koude winters iets vaker.

Midden op het pleintje, dat El Corro werd genoemd, stond een riekende boer met riek en rafelige snor en woeste baard, en die loenste dat het een aard had, aan een koe te trekken die geen wandellust bezat. Het dier moest hoognodig gemolken worden, want de strakgespannen uiers sleepten haast over de grond met de koortsig glanzende tepels. Het publiek rook een rel. Vergeten was het rebelse lachlied.
   ‘Boe,’ riepen omstanders en omzitters.
   ‘Dat is leuk,’ zei de koe, ‘jullie spreken mijn taal.’ Daarop raakte zij in een geanimeerd gesprek met een blank-als-een-lelie melkmeisje dat Azucena heette.
   ‘Boe,’ riepen omstanders en omzitters weer.
   ‘Nu even niet,’ zei de koe, ‘je ziet toch dat ik in gesprek ben.’
   Daarop begon de tandeloze weer te zingen en klapte de rest, plichtmatig en enigszins teleurgesteld nu, mee.

Maria en Ton Lebbink besloten tot een nu wat grotere wandelronde door de woonst van niet al-te-velen. Leven is niet enkel een kwestie van je vol laten lopen. Het was een bezienswaardig geheel waar vele architecten langs elkaar heen hadden ontworpen en uitgevoerd. Meest uit dikke steen opgetrokken gebouwen die het gebrek aan isolatie teniet moest doen. Boven straten en aan muren stroomdraden, leek iedereen aangesloten op dit zwevend elektriciteitsnet. Om de hoek van het enige ware kruispunt liet zich een huisje zien van de Catalaanse architect Antoni Gaudí. Hier zat hij zelve, in brons gegoten, te genieten van wie almaar wisselend naast hem zat. Gelijk Forrest Gump met zijn gelogen zwetsverhalen op een bus bankje voor een Amerikaans park.

Maria zei dat Gaudí begin twintigste eeuw verkering had met een meisje van het dorp, daarmee trouwde en dat hij dit gebouw als dank aan Comillas heeft geschonken. Op de vraag of er zich nog nazaten van deze deerne in dit dorp bevonden moest werkelijk iedereen het antwoord schuldig blijven. Ton Lebbink, normaal niet vies van een literair leugentje om bestwil, verwees deze fabel voor een groot deel direct naar het Rijk der Fabelen. Daar waar fabels thuishoorden. Hij zou het later weleens uitvogelen als er computers waren en iedereen internet had. Of zoiets. Hij maakte een aantekening om ook het googelen verder uit te werken en te populariseren.

Toen het avond werd en de zon achter Portugal en Noord-Spanje in zee zakte was het binnen enkele seconden donker als het zwarte gat van de Melkweg. Hij maakte snel nog wat aantekeningen, die hij de dag erop uitwerkte.

HET EEN OF HET ANDER

de ene vrouw gaat stappen
de ander tippelt

de ene is geblokt
de ander gestippeld

de ene schrokt
de ander smikkelt

het ene jaar duurt kort
het andere schrikkelt

de ene traan stort
de ander biggelt

de een is uitgelaten
de ander ingewikkeld
gehamerd en gesikkelt

Gedicht
Ton Lebbink

Tekst
Peter Joore

Fotografie
Beaty Czetö

28-02-2024