Ton Lebbink: Henk de Vries

Driedelige man in streepjeskostuum

‘Vrijwel ieder drankje heeft een soortelijk gewicht dat slingert tussen de 0,94 - zoals tequila en whisky - en de 1,22. Die laatste getallen tref je bij een afschuwelijke alcoholverspilling als de Butterscotch Schnaps. Het moet gezegd dat zilveren tequila’s ietsje lichter zijn dan de gouden variant. Dit in verband met de gulden additieven.’

Ton Lebbink: Henk de Vries

Aan het woord was een driedelige man in streepjeskostuum. Nee, dit is geen verschrijving. Het betrof hier echt en heus een driedelige man. Hij had in de Irak-oorlog een been en een arm verspeeld aan een bermbom toen hij stond te plassen. Irak staat nu nog altijd bekend om zijn lage Dixi-dichtheid. Gelukkig bleef het ontmanningslot zijn sergeant-majoor bespaard. Dus seks en liefde? Altijd mogelijk.

Het was een innemende vent. Deels door zijn warme voorkomen en liefdevolle praat tegen jan-en-alleman en ook omdat hij niet in zijn tulpglaasje spuugde. Hij zat gesprekstechnisch in gekneld tussen Dominee Douwe Dogma en Ton Lebbink, als een harde worst in een endeldarm.

Na zijn voortijdig afgebroken diensttijd was het eerst revalideren geblazen in een militair hospitaal. Veel tafeltennis maakte dat hij snel fit raakte. Wel was het lastig serveren met maar één hand. Dit probleem loste hij op door het balletje in de mond te nemen, uit te spugen en te slaan. Eerst met vette klodders spuug waardoor het witte plastic lichtgewicht bolletje vaak gelijk op de groene tafel met white stripes stillag. Toen droog als de woestijn waarin hij de meeste van zijn actieve diensttijd had doorgebracht.

Eenmaal thuis in Nieuwersluis kreeg hij twee protheses aangemeten. Het begon met een hand, gevolgd door een been. Opnieuw leren lopen en mensen node de handen schudden. Daarop een van overheidswege opgelegde schuld-afkoopmedaille voor bewezen moed. ‘Goed dat het geen lintje was,’ lachte hij, ‘anders had ik er terplekke mijn reet mee afgeveegd. Die nonsens. Had je de minister van Oorlog dan eens moeten zien kijken. Die rare meelwurm.’

Na alle herintrederscursussen besloot Henk de Vries, zoals hij heette, zich te storten op het zelf fabriceren van alcoholhoudende drank. ‘Nee, geen bier of wijn. Dat doet iedere hobbyist vandaag-de-dag. Distilleren. Dat is machtig mooi en verdomd lekker bovendien. Ik begon met een mud of wat appelen en een paar maanden later had ik Calvadoss. Ja, met dubbel SS. Dat had niks van doen met de dubieuze oorlogscarrière van mijn grootvader van moederskant, maar alles met de liefde en een verse woonst. Ik was inmiddels, liefde is een gek ding, verhuisd naar Oss. Ik had een vrouwtje leren kennen met maar één oog. Althans, ze had een oogje op me. Zei ze. Die kende ik nog uit Irak waar ze diende als hospreut. Uren heeft ze met me rondgesjouwd alle dagen, weken, maanden door de woestijn. We kregen een band en omdat ze me ook hielp als ik piste en er als gezegd geen Dixi’s stonden …’

Dienster Caroline stond het zweet op het voorhoofd, onder de oksels, in het kruis en klotsend in haar hooggehakte pumps. Niet alleen van alle werkzaamheden kreeg ze visoenen en zag oases. Die Henk, dat was me er eentje. Of beter: drie.

Ton Lebbink bestelde als eerste. Daarop was Henk de Vries aan de beurt. Tot slot haalde Dominee Douwe Dogma een lieve duit uit het kerkezakje. Vervolgens Ton Lebbink, Henk de Vries en Dom … het werd niet alleen een leerzame middag die vrijdagavond annex zaterdagochtend.

MIJN EERSTE STIJVE (3)

Ten eerste trok het kamermeisje de gordijnen dicht.
Bruine met rode ruitjes. Spannend.
Straks zou met Lebbink gebeuren dat het daglicht niet kon verdragen.

Ten tweede begon ze mijn poen te tellen.
Binnensmonds mopperend.
Gewend aan geeltjes, joetjes, knaken, daalders eergisteren tijdens de Landbouw - RAI.

Ten derde trok ik in het halfduister van "gemeub. kamer te huur " sandalen en geblokte sokken uit.
Begon pietepeuterig leutertje, pikkie van niets, gulp te friemelen, riem van pofbroek te gespen.

Ook mijn kabeltrui moet eraan geloven.
Een warme die mijn moeder van knotten Scheepjeswol had gebreid in haar vrije tijd.
Ook had mamma me ingewreven dat kleren uit moeten als je naar bed gaat.

Dus stond, Lebbink, februari 1960, in zijn nakie naar genot te kijken
die duppies en heitjes telde,
die Oh Weh, als ze een cent te kort kwam,
een bespijkerde zweep uit haar etalage zou graaien
om een armoedig jochie de wetten van de Oudezijds bij te brengen.

Wordt vervolgd: nummer 4!

Gedicht
Ton Lebbink (2011)

Tekst
Peter Joore

Fotografie
Beaty Czetö

11-11-2021