VLAARDINGEN - ‘Jongen, ga toch varen. Dan zie je tenminste wat van de wereld,’ sprak de vader van Peter Joore in 1980 na een achtjarige HAVO. Nu, woensdag 25 juni 2025, werden zijn woorden eindelijk waarheid. De schrijver zelf: ‘Ik monsterde aan en werd door schipper Kees Don na een strenge test in orde bevonden. Kreeg een pet en een jekker en tegen vieren voeren we van de Westhavenkade richting zilt nat. Een hele onderneming en spannend als ik weet niet wat.’
Bewogen relaas met golfbeweging
Dat de eerste haring altijd in Vlaardingen (en nergens anders) aan wal wordt gebracht … dat heet traditie. Een groot deel van de inwoners komt er zijn of haar huis voor uit. Ze kunnen in Scheveningen brullen wat ze willen, maar in Vlaardingen weten ze pas echt wat haring is. Haring? Daarop is de stad gegrondvest. Haring stroomt er door ieders bloed. Haring, kortom: dat is pas echt ons DNA.
Het varen van de Zeillogger VL.92 Balder (1912) is geen sinecure. Dat is geen werk voor kleine jongens of (hoe schoon van uiterlijk wellicht) frêle dames. Die vrouwen, die zijn op hun beurt onmisbaar bij het schoonmaken van de Clupea harengus. Waar de mannen, die stoere knapen met hier en daar een baard, te kaap’ren varen om die kleine zilveren lekkernijen uit het zoute lel te trekken en dus het zware visserswerk voor hun rekening nemen, daar zijn het juist de dames die ze graadvrij en schubarm geschikt maken voor de consument. Ieder zijn of haar stiel.
Ook vandaag de dag laat de haring zich niet voor één gat vangen. Haringvangen is van een olympische inspanning die de klok rond alles vereist van des vissers lichaam en geest. Haringen hebben echter één manco. Noem het een gebrek aan overlevingsintelligentie. Het is hun vorm van saamhorigheid die ze uiteindelijk de das omdoet: ze scholen namelijk samen. In zoverre verschillen ze niet gek veel van mensen. Het vinden van zo’n school is van een andere orde. Dat vereist professionele kennis van de zee en van het weer. Een goede schipper ziet aan de rimpelingen van het wateroppervlak en het vliegen van de vogels waar zich de haring bevindt. Is zo’n plek eenmaal gevonden dan gaan de netten overboord en is de strijd gestart. “Varen is vechten,” zei er één, “en haring onze geliefde tegenstander.”
De reis
Na het verlaten van de Nieuwe Waterweg ging het noordwaarts met de VL.92 Balder. Bij Hoek van Holland troffen mij de eerste anti-peristaltische bewegingen. Ernst klopte mij bemoedigend op de schouder en zei: “Je bent de eerste niet. Maar wel met je rug maar de wind gaan staan. Anders worden je schoenen en je kleren vies.”
Op en voor de wind ging het om de kleine beweeglijke zilverlingen uiteindelijk te vinden voor de Schotse en Shetlandse kusten om ze daar uit het water te vissen. Van zo’n 200 meter diepte kwamen na verloop van tijd de volle netten met veel gevloek, brullen en het zingen van bemoedigende liederen, die we nu kennen als shanty, aan boord. De ruimen vulden zich en kleurden beweeglijk zilver. Op de terugreis stond het water tot aan het gangboord. Ons zeevarenden nog net niet aan de lippen.
Land in zicht
Na een week van hazenslaapjes, het almaar eten van Captains Diner (dat er meest direct weer uitkwam bij mij) en de nodige glazen Schelvispekel voeren we terug. Pas weer bij Hoek van Holland zakte mijn overspannen darmstelsel weer in gepaste rust. Iemand met alpinopet en een buitenmaatse snor zei dat hij Nachtschipper was. Ik betwijfelde zijn vrolijke verhalen en trof hem met enige regelmaat spugend aan de reling. Gebukt staand naast mij klonken we als twee Mongoolse keelzangers.
Na het kaken van de haring werden op de Nieuw Waterweg de eerste haringen schoongemaakt. Aan boord een mannenklus, want het eerste vaatje ging naar de burgemeester. Die zou de Groene Luiken ermee blij maken. Maar niet alvorens hij er eentje had genuttigd. Samen met de reder (eentje van Hoogendijk misschien, een echte Kornaat wellicht, een heuse Kwakkelstein, een Pot dan maar, of dan toch een IJzermans? Nee, een echte Van Toor, natuurlijk!) werd de vangst gekeurd. “Het is weer een uitmuntend jaar,” zeiden burgemeester en reder in koor. Na het smakkend met de lippen goedkeuring geven aan de kwaliteit en het afvegen van de vettige kin kon het hek van de Westhavenkade en mochten alle toegestroomde stadgenoten er zelf van genieten. Met een glaasje Schelvispekel, natuurlijk. Dat spreekt.
Na afloop sprak schipper Kees Don tot de rare snoeshaan met de baret en de op een bosschage gelijkende snor en deze journalist: “De aanloop was lastig. Maar jullie hebben je kranig geweerd. Volgend jaar zijn jullie weer van harte welkom. Gooi je monsterboekje zeker niet weg.”
Enig minpuntje van het varen (daarover sprak mijn vader nooit en te nimmer, de boef, de schalk) was het openbaar toilet. Bij weer en wind met de blanke billen de ruwe reling, met twee handen aan strak gespannen touw; dat ging nog wel. Maar je kont afvegen met een door jan-en-alleman gebruikt ruwharige tros waarvan het uiteinde was losgeslagen was van een bedenkelijk allooi. Gelukkig had ik het meeste voer er al uitgebraakt. Dus gebruik van dat democratisch eeuwigdurend toiletpapier bleef tot een enkele keer beperkt.
Tekst en fotografie
Peter Joore
Fotobijschriften
Boven: Bert Wijbenga proeft eerste burgermansharing met de tong uit de mond: afgrijzen of lekkerbekkend?
2. Eerste panorama na de sluis
3. Jongste maatjes met haring
4. Schipper Kees Don onderwijst JJ de vreemde man met alpino en warrige snor; Nachtschipper in wording?
5. Zo maak je haring schoon ...
6. ... en zo sluit (timmer) je het vat
7. Het vaatje gaat richting wal
8. Hieronder: galerij der moderne haringglorie